Mechanisatie
De komst van machines heeft een grote invloed gehad op de werkzaamheden op het land en op de werkzaamheden in de schuur. Met name trekkers hebben een enorme impact gehad. Na de Tweede Wereldoorlog zorgden trekkers voor een flinke toename in het bloembollenareaal.
De eerste trekkers werden geleverd bij A. van den Berg & zn. en Homan & Van Oosten. In het kader van het Marshallplan uit 1947 kwamen daarna steeds meer tractoren naar de polder.
Mechanisatie op het land
De mechanisering van landwerkzaamheden in de bollenteelt heeft betrekking op gewasbescherming en ziektebestrijding, alsmede bemesten, beplanten, beregenen, koppen en rooien.
Vroeger
Om onkruid te bestrijden ging men ieder jaar diepploegen. Daarbij bracht men telkens een laagje onkruidvrije grond naar boven, in totaal zo’n 50 tot 55 centimeter diep. Op die manier konden er ieder jaar andere bollen op hetzelfde stuk grond worden geteeld. De ploegen werden getrokken door 6 a 9 paarden. Om het vuil tussen de bollen uit te wieden, gingen mensen kruipend over de paden. Later ging men over op chemische onkruidbestrijding. Dat gebeurde met een rugspuit. In de beginjaren ’50 kwamen nieuwe spuitdoppen in de handel. Die gaven een fijnere druppel. Dat was gunstig voor de verdeling van de middelen op het blad. De hoeveelheid water kon hiermee worden verlaagd. Er kon zelfs bij dauw worden gespoten, omdat de fijne druppels niet van het gewas afliepen.
Nu
Chemische gewasbescherming heeft het diepploegen vervangen. Met chemische gewasbescherming wordt onkruid sneller en gemakkelijker bestreden. Ook wordt het onkruid beter bestreden. De grotere werkbreedte van trekkerspuiten draagt hier ook aan bij.
Vroeger
Met diepploegen werd niet alleen onkruid bestreden, maar werden ook ziektekiemen bestreden. Daarnaast liepen ziekzoekers in het voorjaar langs de bloeiende bloembollen om zieke bollen te vinden en te verwijderen. Zij droegen een paraplu bij zich tegen de zon om zo de zieke bollen gemakkelijker te vinden. In de jaren '80 bleken ziektekiemen bestreden te kunnen worden door middel van inunderen. Het land moest daartoe een tijd onder water worden gezet. D. van de Berg uit Breezand hoorde hierover tijdens een inleiding door P. Muller van het Laboratorium van Bloembollenonderzoek. Hij paste dit toe op zijn kwekerij, en zag dat ziekten als kwade grond en zwartsnot als sneeuw voor de zon verdwenen. Ook opslag (het opkomen van achtergebleven bollen) werd met inundatie voorkomen. Van de Berg vertelde over zijn goede ervaringen bij afdelingen van de KAVB en op studieclubs. Veel telers besloten toen om ook inundatie toe te passen.
Nu
Gewasbescherming gebeurt nu vooral door middel van inunderen. In de nazomer staan grote oppervlakten onder water in de Anna Paulownapolder. Een andere manier van ziektebestrijding is natte grondontsmetting. De grond wordt dan behandeld met een vloeistof dat zich als gas ontwikkelt. Hierdoor gaan ziektekiemen dood. Deze methode wordt in de Anna Paulownapolder niet veel toegepast. Groenbemesters worden na het rooien gezaaid. Op deze manier hoeven er minder gewasbeschermingsmiddelen en minder kunstmest gebruikt te worden. Om de partijen bloembollen gezond en zuiver te houden, vind nog altijd het ziekzoeken plaats. Daar wordt nu een selectiewagen voor gebruikt, ook wel grijskar genoemd. Een ziekzoekrobot is in ontwikkeling.
Vroeger
Schepen met koemest kwamen uit Groningen en Friesland. De mest werd over het land gestrooid, waarna de bloembollen werden geplant. Kunstmeststrooien werd lange tijd met de hand gedaan. Er werd gewerkt met een kleine handgetrokken strooiwagen. Voor het kunstmeststrooien kwam in de jaren ’60 een mechanische kunstmeststrooier aan de tractor.
Nu
Er wordt alleen nog maar kunstmest gestrooid met een mechanische kunstmeststrooier aan de trekker. Daarnaast wordt ook compost gestrooid. Zuivere koemest is vanuit milieuwetten verboden.
Vroeger
Het planten van de bollen was vroeger handwerk. Als de grond omgespit was, werd het met een hark gelijk gemaakt en met een eg vlak gemaakt. Een eg was een rek met ijzeren tanden, dat door een aantal arbeiders over het land werd getrokken. Na het eggen werden bedden gemaakt van ongeveer 1 meter breed en 14 meter lang. Met een vork werd de grond omgegooid. Daarna werden met een meetplank veuren (regels) gemaakt, waar de bolletjes in werden gezet. De mensen moesten alle bollen netjes met de hand in de grond zetten en daarna de grond er weer overheen strooien. Dit was veel werk en daarom waren er zoveel arbeiders nodig. Als de bollen in de grond zaten, werd de grond afgedekt met riet. Het riet werd aangevoerd uit Friesland, Groningen en omstreken. Het riet werd over de bollen gelegd, zodat ze ’s winters niet zouden bevriezen. Na het planten van de bollen werden de meeste arbeiders naar huis gestuurd en daarna ingeschreven bij het arbeidsbureau.
In 1950 kwam de lange-regelteelt in gebruik. In de eerste jaren werden met de trekker voren getrokken, die licht werden aangedrukt. De teler strooide de bollen en bracht daarna met de hark of een eg de grond op de bollen. Klaas Hoogschagen kwam op het idee voren te maken met behulp van discusvormige schijven. Deze voren konden smaller worden gehouden. Bovendien bleven ze beter staan. Voor het uitstrooien van de bollen werd een plantgoot (kolenkit) gebruikt. Hiermee kon een grote plantcapaciteit worden gehaald. Pas halverwege de jaren ’60 begonnen plantmachines op de zandgronden algemeen ingang te vinden. Eind jaren ’80 kwam het meerschaarploegen in algemeen gebruik, en dat verminderde de insporing.
Nu
De bloembollen worden machinaal geplant. De plantmachine plant de bol op een bepaalde diepte, waarna de bol automatisch met grond wordt bedekt. Daarna wordt met een strodekmachine stro op het plantbed gelegd of ingereden, om verstuiven te voorkomen en de bollen te beschermen tegen vorst. De bedden worden breder. Machines worden verbreed van 1.50m naar 1.80m.
Beregenen
Vroeger
Bloembollen maar vooral tulpenbollen hebben water nodig om te groeien. Vroeger was men daarvoor volledig afhankelijk van het weer. Men kwam erachter dat met beregening de grondwaterstand kon worden verlaagd, zodat de grond minder gevoelig werd voor structuurbederf. Beregening vond plaats met behulp van beregeningspijpen met sproeiers. Deze pijpen lagen op het land waar het water doorheen liep. Ze moesten steeds met de hand worden verplaatst.
Nu
Sinds de jaren ’80 gebeurt het beregenen met beregeningshaspels. Henk Vlaming oftewel ‘Henkie Haspel’ van mechanisatiebedrijf Hollands Noordkop in Breezand heeft dit in de Anna Paulownapolder geïntroduceerd.
Vroeger
Tijdens de bloeitijd moesten de arbeiders kruipend over de paden om met de hand alle bloemen te koppen.
Nu
Het koppen gebeurt tegenwoordig grotendeels machinaal. Er blijven echter altijd een aantal bloemknoppen achter die nog met de hand moeten worden verwijderd.
Vroeger
Na de bloeitijd werden de bollen gerooid (geoogst). Daarvoor moest al het verdorde blad worden weggeharkt. Het rooien gebeurde met een truffel: een steekschop met 2 houten handvaten. De bollen werden met de hand tussen de aarde uit gehaald en in een mandje gegooid. Het volle mandje werd in een hor gegooid, zodat het zand eruit rolde. Daarna werden de bollen in een grote bollenmand gelegd. De bollen werden iedere avond met paarden of kruiwagens naar de bollenschuur gebracht. Bollenmanden met tulpenbollen werden geleegd op een grote tafel. De bollenpellers konden de tulpenbollen dan pellen. Op de eerste gemechaniseerde bedrijven werden de bollen vóór het rooien gelicht. Daarbij konden ze met de hand uit de grond worden gehaald, zonder dat een truffel nodig was. De eerste rooimachines werden aan een kabel voortgetrokken.
In de jaren ’30 werden op grotere bedrijven de bollen per smalspoor vanaf het land naar de schuur vervoerd. Een revolutionaire ontwikkeling was de komst van de Robur-transportwagen. Dit was een karretje met groot draagvermogen. Na 1945 werden de taken van de Robur-wagen grotendeels overgenomen door de trekker. Met het groter worden van de bedrijven ontstond de vraag naar grotere rooimachines met mogelijkheden om alle soorten bolgewassen te rooien.
Nu
Tegenwoordig worden bloembollen met een rooimachine gerooid. De rooimachine zorgt ervoor dat de bloembollen onbeschadigd uit de grond worden gehaald. De machine tilt de bollen uit de grond, en op zeefkettingen worden de bollen gescheiden van aanhangende aarde. Mensen op de rooimachine zorgen ervoor dat achtergebleven onkruid wordt verwijderd. De bollen komen op de meeste bedrijven direct in kiepkarren terecht.
Mechanisatie in de schuur
De mechanisering van schuurwerkzaamheden heeft betrekking op het sorteren, pellen, tellen en bewaren van bloembollen.
Vroeger
In de beginjaren werden tulpenbollen gesorteerd met behulp van op elkaar gestapelde zeefplaten. Hyacinten werden met de hand uitgeraapt, en heel soms met behulp van een ‘Lelieveld’: een stellage van op elkaar geplaatste zeefplaten. De eerste sorteermachines hadden geen motor. De schudbeweging moest worden opgewekt met behulp van een groot wiel dat men ronddraaide. De Kooi's Patent uit 1935 was de eerste machine die elektrisch werd aangedreven. Om aan te tonen dat de bloembollen niet beschadigd werden door de sorteermachine, werden bij de demonstratie eieren gebruikt. Die liepen geen schrammetje op. Binnen het tijdsbestek van een paar jaar werd de sorteermachine algemeen toegepast.
Nu
Tegenwoordig worden bloembollen voornamelijk gesorteerd met behulp van de sorteermachine. De maten van de bollen zijn gestandaardiseerd.
Pellen
Vroeger
Het pellen, oftewel het verwijderen van de worteltjes van tulpenbollen, gebeurde vroeger allemaal met de hand. De gerooide tulpenbollen werden op een grote tafel gestort, en tulpenpellers (veelal huisvrouwen en kinderen) zorgden ervoor dat de worteltjes van de bol werden 'gepeld'. Er werd betaald per kist dat gepeld was.
Nu
Tulpenbollen worden tegenwoordig voor 70% tot 80% door een pelmachine gepeld. Omdat niet alle bollen daarbij goed gepeld worden, moet er met de hand worden nagepeld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een lopende band.
Vroeger
Na het sorteren moesten de bloembollen worden geteld. Het tellen was in de beginjaren een uiterst arbeidsintensieve bezigheid. Voor kleine bollen kwam geleidelijk het wegen in zwang, maar erg nauwkeurig was dat niet. In 1949 kwam de eerste telmachine op de markt. De belangstelling was direct groot. In de loop der jaren is de telmachine in vele opzichten verbeterd.
Nu
Tegenwoordig telt een telmachine 200.000 tot 300.000 bloembollen per dag. Na het tellen worden de meeste bollen direct afgeleverd aan de afnemers.
Vroeger
De bloembollen werden in de meeste schuren op stelling bewaard. Het klimaat in de schuur hing voor een zeer groot deel af van het inzicht van de schuurbaas. Die moest door het meer of minder openen van ramen, deuren of luchtschuiven voor het gewenste klimaat zorgen. In de bollenschuren waren grote stellingen waar de tulpen op gestort werden om te drogen. Gaasbakken werden in 1924 geïntroduceerd, maar werden in het begin als aanvullend fust gebruikt. Na 1945 werden voor de bewaring van de bloembollen alleen gaasbakkenschuren gebouwd. De stellingen verdwenen. Met de gaasbakkenschuren werd een veel betere ruimtebenutting verkregen.
Kort na de Tweede Wereldoorlog begon verandering te komen in de klimaatregeling. Door de tussenwand werd met een ventilator lucht geblazen. Op deze manier werd een constante stroom gelijkmatig verwarmde lucht in de ruimte geblazen. In 1958 kwam Ant. Huiberts met de Anthakrat op de markt. Deze gaf, gecombineerd met een aangepaste bewaarvloer, een nog betere ruimtebenutting.
In de jaren '60 werd de palletkist of kuubskist ingevoerd. In het begin werd deze alleen benut voor transport en de eerste verwerking, maar al snel werd een aangepaste versie als pelkist toegepast. Na het wijzigen van de bewaarsystemen gaf ook het drogen en bewaren in palletkisten geen problemen meer.
Nu
De bloembollen worden opgeslagen in bewaarcellen (afsluitbare ruimten) die voorzien zijn van klimaatcontrole. Een computer regelt de temperatuur, luchtvochtigheid, ventilatie en verwarming. Als er iets niet goed gaat, wordt er direct een signaal afgegeven. Het klimaat in de bewaarcellen wordt door de computer ook geregistreerd. Dat maakt controle achteraf mogelijk.
Vroeger
Tegen 1920 vonden onderzoekers uit Engeland en Nederland uit dat een warmwaterbehandeling gunstige resultaten opleverde bij de bestrijding van ziekten in de diverse gewassen. Vooral tegen aaltjes in narcissen. Maar ook bij het bestrijden van de grote narcisvlieg gaf koken bij 43,5 graden Celsius goed resultaat. De bloembollen groeiden na een warmwaterbehandeling ook veel beter. Later werd de warmwaterbehandeling ook bij andere bolgewassen toegepast. De eerste ketels werden verwarmd met een benzinebrander of waren aangesloten op centrale verwarming.
Na 1945 werden er voor de warmtebehandeling kleinere, oliegestookte veldketels gebruikt. Gedurende een aantal jaren na de Tweede Wereldoorlog heeft Th. Smakman aan de Wijdenes Spaansweg een loonkokerij gehad. Vooral in de eerste jaren van het verplicht koken van irissen zijn daar grote hoeveelheden behandeld.
Nu
Het koken van narcissen is nog steeds nodig. Dit gebeurt nu met grote ontsmetting(-kook)installaties op de bedrijven.